Columnist Roland Smulders neemt u mee, een kijkje in zijn Oisterwijk:
Het is een berichtje in de marge van het nieuws. Rob Jetten is door de leden van D66 met een grote overmacht gekozen als lijsttrekker bij de aanstaande verkiezingen. Er waren volgens dezelfde bron geen tegenkandidaten. Dat helpt als je met grote overmacht wilt winnen. Vorige keer gunde Rob Jetten de eer van het winnen nog aan de eerste vrouwelijke premier in wording. Nu gaat hij toch liever zelf voor de overwinning. Er moeten toch een paar mensen zijn overgebleven die nog geloven in het verhaal dat de aarde bij zijn partij in de beste handen is. Veel meer munitie heeft hij ook niet. In dat opzicht lijkt hij op het spartelende Oekraïne dat ook steeds net te weinig krijgt om echt het verschil te maken.
Voor de rest van Nederland zal het een melding zijn om warm noch koud van te worden. Zelf blijf ik echter met een knagende vraag zitten. Hoezo geen tegenkandidaten? Wat is er gebeurd met onze plaatsgenoot, die zijn verblijf in China speciaal onderbrak om hier campagne te komen voeren? Waren er te weinig leden van D66 bereid diens kandidatuur te ondersteunen, of is de aanmelding heel democratisch en transparant in de papierversnipperaar verdwenen? Onder het mom van: het gaat toch maar om iemand uit Oisterwijk. Met de gevoelens daarvan hoe je als partijbestuur geen rekening te houden. Wat moet Nederland met de boodschap dat wel allemaal een beetje liever voor elkaar moeten zijn?
Misschien heeft de botte afwijzing ermee te maken dat onze plaatsgenoot wel een erg brede opvatting heeft van wat voor de doorsnee D66’er nog acceptabel is als woon-werkverkeer. De hele tijd met het vliegtuig op en neer pendelen tussen daar en hier helpt niet om de uitstoot van CO2 en stikstof te beperken. Al helemaal niet wanneer je hier dan meteen in een slurpende Amerikaanse slee springt om er mensen mee te gaan vervoeren. Dan kun je verwachten dat je het moeilijk krijgt als je probeert leider te worden van een uitgesproken klimaatpartij.
Hoewel ik de bui al van verre zag hangen, doet het toch steeds opnieuw pijn om te moeten aanzien dat het enige sprankje Oisterwijkse hoop meedogenloos wordt uitgetrapt. Ik wil troostende woorden uitgesproken, maar kan ze niet vinden. Ik wil aanmoedigen de hoop vooral niet op te geven, maar besef dat ik de handdoek zelf al veel eerder in de hoek had gesmeten. Er is een onvoorstelbare hoeveelheid moed en optimisme voor nodig om elke keer opnieuw de neus te willen stoten aan de harde feiten.
Het zal wel een gekke gedachte zijn, maar zouden we voor zulke mensen geen standbeelden moeten oprichten? Gewoon het hele land volpleuren met stenen getuigenissen van een vette middelvinger richting het onvermijdelijke. Er staan toch genoeg sokkels te wachten op bewoners die de aandacht wel waard zijn.
Hadden we in Oisterwijk niet als blijk van onze waardering het mooie nummer ‘Vincent’ van Don McLean moeten zingen bij de kiosk? ‘The world was never meant for one as beautiful as you.’ Dat was toch eigenlijk wel het minste wat we onze plaatsgenoot op de reis terug hadden kunnen meegeven. Dat en de goede raad om vooral niet te volgen hoe het allemaal af zou lopen.
Roland Smulders