Columnist Roland Smulders neemt u mee, een kijkje in zijn Oisterwijk:
De inwoners van mijn woonplaats Oisterwijk laten zich tegenwoordig voor het grootste deel onderverdelen in twee groepen. Het duurde even voor ik het licht zag, maar nu ben ik er eindelijk uit. Je hebt inwoners met een tuin en je hebt mensen die zich laten betalen om die tuinen te onderhouden. De rest – waartoe ik ook behoor – doet er eigenlijk niet toe en speelt mee voor spek en bonen. Gearriveerd is iemand pas, wanneer hij niet alleen de tuin, maar ook het bijbehorende werkvolk kan betalen. En wie wil er nu niet voor vol aangezien worden. Inmiddels is de toestand zo geëscaleerd, dat het verkeer in de buurten met grotere tuinen volledig vastloopt door de bumper aan bumper geparkeerde bedrijfsvoertuigen. Voor spelende kinderen en loslopende honden wordt het er niet veiliger op, maar in zulke omgevingen geldt het recht van de slimste, dus erg is dat niet.
Telde Oisterwijk vroeger ook zoveel tuinlieden? Ik kan het mij niet herinneren, maar dat kan liggen aan het feit dat ik toen zelden door de betere buurten reed. Thuis hadden we geen tuin, alleen een stuk grond waarin jarenlang puin was begraven omdat het dan mooi opgeruimd en netjes stond. Er was geen enkele behoefte aan een tuinman of tuinvrouw. Daarom zag ik ze niet. En wie ik wel zag, reed op een oerdegelijke bakfiets met bezems, harken en scheppen. Tussen de plantsoenen door had hij ook nog tijd de bewoners van een hertenpark te verzorgen. Waarschijnlijk had hij niet eens een rijbewijs. In de huidige tijd kan dat natuurlijk niet meer.
Soms staat de eigenaar van de tuin te kijken naar de noeste werkers. Hij kijkt mij aan met zo’n ga-werken-klaploper-blik en ik kijk met dezelfde intensiteit terug. Hij kan dat gras van hem ook zelf maaien en de schoffel door de perken halen. Dan kunnen al die tuinlieden werk gaan doen waarvoor nu geen mensen te vinden zijn. Het is ook heel goed voor de conditie. Mensen die de eigen tuin zelf op de schop nemen, hebben geen Porsche Panamera nodig om zich naar de golfbaan te slepen. Een klein wagentje voor de boodschappen is genoeg. Die kan de eigenaar van de tuin dan weer gewoon op de eigen inrit parkeren.
In mijn jeugd waren er niet zoveel Oisterwijkers bij wie het geld niet op kon. De meeste bewoners van de villa’s reden in een Toyota Corolla of een uitgewoonde Volvo. Ze gingen eens per jaar op vakantie naar de Franse camping en werkten de rest van het jaar gezellig in de eigen bloembedden. Welgesteld op zijn Oisterwijks: met mate. Er waren wel verschillen, maar zonder het er nog eens extra in te wrijven.
Eenmaal in het bezit van een redelijke tuin, wisten wij niet wat er precies de bedoeling van was. Er volgde een liefdesverklaring aan de bodembedekkers en eens per jaar een expeditie met de maaimachine door de perken. Verder mocht elke plant zich naar eigen goeddunken ontplooien. Aan een tuinman of tuinvrouw bestond geen behoefte. De herinneringen komen naar boven als ik de bedrijfswagens weer zie staan met de brede banden in de kwetsbare berm van de weg. De grootgrondbezitter die mij trakteert op een verwijtende blik heeft er geen idee van dat ik mijmer over nog grotere huizen, nog grotere auto’s en het grondrecht van een tuinman voor iedereen.
Roland Smulders