Stadsdichter Ton van de Wouw dicht over de lente:
Lentedroom
Mijn denkbeeldige beleving van een beginnende lente 2024
Lopend in een weiland met opkomende kruiden tussen groeiend gras
Verdween mijn chagrijn over de voorbije onwinterse winter al ras
Want de dag waarop ik me in dat groene weidse weiland bevond
Was aangebroken met een als puur goud stralende morgenstond
En in het besef de lente is daar, maakte ik van vreugde een sprong
In de verte hoorde ik de roep van de koekoek en een merel die zong
Zwaluwen scheerden boven mijn hoofd gracieus in de blauwe lucht
Verwonderd keek ik naar hun onnavolgbare buitelende vlucht
Één zwaluw maakt nog geen lente maar ik telde er zeker wel tien
Allen bodes van het voorjaar, tierelierend lieten zij dat horen en zien
Ik spitste mijn oren en ze vingen een heel zacht zangerig gezoem
Rondkijkend zag ik een zwevende hommel, zoekend naar een bloem
En terwijl ik vol verwondering naar dat vliegende wezentje keek
Zag ik hoe het dalend op een ontluikende boterbloem neer streek
En daar danste een vlindertje in de nog ijle lucht een ballet in de zon
O zo blij dat het zich zonet kon ontpoppen aan zijn knellende cocon
Aan de einder zag ik grazende schapen met hun lammetjes erbij
Ze deden mij hevig verlangen naar de lentemaanden April en Mei
Nog een paar weekjes geduld dacht ik en dan weer terug naar die wei
Die staat dan vol madeliefjes en margrietjes en dat maakt me zo blij
Dan hoor ik weer de ten hemel opstijgende leeuwerik met zijn gezang
Ik beleefde dit alles heel gretig, wetend de lente duurt niet zo lang
Mooie toegift zou het zijn en wat bracht die mij dan de euforie nabij
Als ik op gindse akker de vinder zou zijn van Brabants eerste kievitsei
Ik ontwaakte en mijn utopische droom kwam abrupt aan zijn einde
Hij bleek een nachtelijke fata morgana, geen werkelijkheid zijnde
De realiteit waaraan door de mensheid niet meer valt te ontkomen
Is dat ze van biodiverse natuur ooit alleen nog maar zal kunnen dromen
Want gebrek bij de homo sapiens aan respect voor God’s moeder natuur
Verstoort deze wonderen der schepping en zo verdwijnen ze op den duur
Iets moois als de boven water zoevende libelle zal men dan nooit meer zien
Werd het mensdom maar wijzer dan was het tij nog te keren misschien
De eerste lentedag van 2024, donderdag 14 maart
Ik stapte vroeg in de morgen verblijd op mijn balkon
Ik keek naar de hemel en daar zag ik de stralende zon
De lucht was helder en het firmament magisch blauw
Op de planten in het plantsoen onder mij parelde dauw
Ik wendde mijn gezicht naar de goddelijke levensbron
En voelde aan haar warmte dat de heerlijke lente begon
Oh hoe schitterend toch zo prees ik deze prachtige dag
Waarop ik een overvliegende zwaluw als lentebode zag
Ton van de Wouw – Stadsdichter Oisterwijk