Columnist Roland Smulders neemt u mee, een kijkje in zijn Oisterwijk:
Mijn woonplaats Oisterwijk was tijdens mijn vakantie even het toneel van om elke centimeter strijdende bestuurders. Die van hem was groter en zwaarder, dus de ander moest wachten tot hij vijf meter was opgeschoven. Een fantastisch idee toch om een drukbezocht festival te organiseren op een plek waar eerder alle zorgverleners werden geconcentreerd. Zelf was ik er niet opgekomen. Pech voor de mensen die juist deze dag hadden uitgekozen om iets te gaan mankeren. Het arriveren van hulp kon iets langer gaan duren.
De weergoden waren de muziekvrienden niet gunstig gezind. De afgelopen tijd had het geregend als in Noah’s beste dagen en de vooruitzichten waren twijfelachtig. Het kon droog blijven, maar garanties golden niet verder dan de deur. Wie gebruik wilde maken van de camping, kon het beste kiezen voor een opblaasboot als slaapplaats. Ik nam me voor ’s avonds nog even aan de ongelukkigen in hun benarde situatie te denken. ‘Welcome to my world.’ Kom nog eens terug als jullie durven. Wel even waarschuwen graag. Dan kon ik nagaan of het mogelijk was eventuele afspraken te verzetten.
Eigenlijk was ik helemaal niet van plan me hier te bevinden. Het bezoeken van de tandarts was sowieso niet mijn grootste hobby en het werd er niet beter op wanneer ik er eerst een halve dag voor moest reizen door een compleet tot stilstand gekomen wereld. Soms had je de gang van zaken niet voor het uitzoeken. Wat ik wel had, was veel tijd om over een column voor na de vakantie na te denken.
De festivalgangers die met eigen vervoer waren gekomen, hadden geluk. De gemeenteraad had tegen alle wijze adviezen in net besloten parkeergelegenheid in te ruilen voor woonruimte, maar dat was een probleem voor later. Dit jaar hoefden de bezoekers er nog niet wakker van te liggen. Volgende keer moesten ze wel even informeren of het verstandig is de gok te wagen.
Meestal heb ik weinig last van het festival. Met enige jaloezie kijk ik vanaf de bank naar de jongens en meisjes die – tegenwoordig met een soort huifkarren – heen en weer pendelen tussen de camping en het festivalterrein. Vroeger had ik er de moed niet voor en nu ben ik te oud en te stram voor een verblijf in een tentje met of zonder opblaasboot. Voor de volledigheid moet ik wel vertellen dat er vroeger nog geen festival werd gehouden in mijn achtertuin. Misschien had ik het anders toch wel geprobeerd.
Het is altijd wat met mensen zoals ik. Veilig en wel weggestopt in de eigen schuilplaats verbazen we ons over de bochten waarin avontuurlijke geesten zich wringen om iets van het leven te maken. Of we het vervelend vinden? Helemaal niet. Het geeft ons iets om over te mijmeren. Zolang de supermarkt en andere essentiële voorzieningen maar bereikbaar blijven. Werk aan een gebit kan niet altijd wachten.
De situatie waarin ik me bevond was een goed voorbeeld van die harde waarheid. Dat het niet om mijn gebit ging, deed niks af aan het feit dat ik op het parkeerterrein achter de praktijk plannen zat te maken voor de terugreis. De radio hield me op de hoogte van de heftige verkeerschaos waarmee ik rekening moest houden. Weggebruikers kregen het advies vooral geen haast te hebben. Heftig of niet: uiteindelijk kwamen we allemaal weer thuis. Op voorwaarde natuurlijk dat de tandarts nog ooit klaar was met dat boren, boetseren en bijvijlen.